Jan Vingerhoets had het niet beter kunnen beschrijven: op 18 november a.s. verschijnen vier artsen voor de Raad van State. Artsen die simpelweg hun artseneed hebben nagevolgd en hun principes trouw bleven, namelijk patiënten behandelen volgens hun beste medische inzichten. Tegenover hen staat de minister van VWS, momenteel Fleur Agema.
Jan Vingerhoets roept de minister op om deze rechtszaak te stoppen, wat zij met één pennestreek kan doen. Het Artsen Collectief doet deze oproep ook namens honderden artsen en werkers in de gezondheidszorg.
Waar gaat het over?
Op 18 november zijn vier zittingen van de afdeling bestuursrecht van de Raad van State over het off-label voorschrijven van hydroxychloroquine (HCQ) en ivermectine (IVM) voor het behandelen van covid-19-patiënten.
Vier artsen staan tegenover de Minister van VWS, Fleur Agema, die de artsen veroordeeld wil hebben.
Het is een juridisch steekspel waar het gaat om de vraag of de artsen HCQ en IVM off-label mochten voorschrijven volgens de uit 2007 stammende Geneesmiddelenwet. Off-labelgebruik is het toepassen van een medicijn voor een niet geregistreerde toepassing, of zoals op de RIVM-website te lezen valt: “Medicijnen kunnen worden voorgeschreven voor andere ziekten of groepen patiënten dan waar ze voor zijn goedgekeurd. Dat noemen we ‘off-labelgebruik’ en is onder voorwaarden wettelijk toegestaan. Dit wordt meestal gedaan wanneer er geen andere geschikte behandelmogelijkheden zijn”.
Even in perspectief: bij de invoering van deze wet werd vermeld dat er in de voorgaande periode 60 miljoen keer een medicijn off-label voorgeschreven werd. In 2012 werd er een strafbaarstelling voor off-label voorschrijven aan de wet gekoppeld, met voorwaarden. Maar nog steeds wordt in Nederland momenteel 50% van de recepten off-label voorgeschreven.
Vóór de coronaperiode is er nooit een vervolging van artsen geweest voor het off-label voorschrijven, en ook daarna is dit niet meer gebeurd.
Mocht deze rechtszaak toch doorgaan, dan roepen wij je op om er op 18 november bij te zijn om zo je steun te tonen voor deze vier moedige artsen. Het is een openbare zitting, en iedereen mag erbij zijn; het begint om 10 uur ’s ochtends. Adres: Kneuterdijk 22, Den Haag. Na melding bij de portier dat je voor de zitting van 10 uur komt, wordt gewezen waar het is. Houd je wel aan de huisregels.
Oud-advocaat Frank Stademann beschrijft hieronder de precieze achtergrond van deze vier zaken tegen de artsen Rob Elens, Niek Rogger, Katharina Deutsch en Alexander van Walraven. Ook andere artsen hangt nog een veroordeling boven het hoofd.
OFF LABEL VOORSCHRIJVEN VAN HCQ EN IVERMECTINE; DE LAATSTE RONDE
Door Frank Stadermann, oud-advocaat
Op 18 november as. vinden er bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vier zittingen plaats tegen evenzovele artsen. De zaken draaien om de vraag of art. 68 Geneesmiddelenwet de artsen toestond om aan covid-patiënten hydroxychloroquine en/of ivermectine off label voor te schrijven.
Er is inmiddels heel wat over deze vraag geprocedeerd. Zelfs de tuchtrechter heeft er een uitspraak over gedaan. Het Centraal Tuchtcollege voor de Zorg (CTG) vond dat dat aan huisarts Rob Elens niet was toegestaan.
Hoe moet art. 68 Geneesmiddelenwet worden uitgelegd?
Op grond van artikel 68 is het off label voorschrijven van medicijnen toegestaan als er binnen de beroepsgroep voor het geneesmiddel protocollen of standaarden bestaan. Maar als men het artikel onder een vergrootglas legt, rijzen er het nogal wat vragen. Zo maakt het artikel niet duidelijk wat er onder “de beroepsgroep” moet worden verstaan. Daarnaast bepaalt het artikel dat de arts overleg moet plegen met de apotheker als de protocollen of standaarden “nog in ontwikkeling” zijn. Maar wanneer is een protocol of standaard in ontwikkeling?
En als er een protocol of standaard “in ontwikkeling” is en overleg met de apotheek dus vereist is, hoe moet dat overleg er dan uitzien? Volstaat een telefoontje waarbij arts en apotheek het er samen over eens zijn dat bij covid-19 hydroxychloroquine en/of ivermectine zal worden voorgeschreven? Of is overleg per patiënt noodzakelijk?
Over al die vragen zwijgt de wet.
Vier procedures
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd had met al die vragen geen moeite. Zij meende dat de wet duidelijk is en dat aan de eisen voor het off label mogen voorschrijven van HCQ en ivermectine niet was voldaan. Daarom hadden de betrokken artsen Rob Elens, Niek Rogger, Katharina Deutsch en Alexander van Walraven deze middelen niet mogen voorschrijven, aldus de Inspectie. Zij legde aan de artsen een boete op. De vier artsen gingen tegen die boetes in beroep bij de bestuursrechters. Elens werd in het ongelijk gesteld door de bestuursrechter Limburg. Die vond dat de wet wel duidelijk was. Hetzelfde overkwam Katharina Deutsch bij de bestuursrechter in Den Haag. Elens en Deutsch gingen in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de hoogste bestuursrechter. Niek Rogger en Alexander van Walraven daarentegen kregen wel gelijk bij de bestuursrechters van Zeeland-West-Brabant en Midden-Nederland. Deze rechters vonden dat de wet onduidelijk was (een lex incerta was). Op haar beurt ging de Inspectie (lees: de minister van VWS) tegen die beslissingen in beroep.
De laatste ronde
De Raad van State zal nu als hoogste bestuursrechter in alle vier zaken een uitspraak moeten gaan doen. Haar beslissing zal aan de discussie een einde maken.
Een discussie waarvan de uitkomst eigenlijk al vast zou moeten staan. Immers, als zoveel rechters van mening kunnen verschillen over de vraag of een wet wel of niet duidelijk is, dan weten we toch het antwoord al? Dan is de wet per definitie niet duidelijk. Ook als de Raad van State dat wel zou vinden.
Om dezelfde reden trouwens was de uitspraak van de tuchtrechter tegen Rob Elens ook voorbarig en onjuist. Die uitspraak komt mijns inziens voor herziening in aanmerking. Maar dit terzijde.
De minister krijgt toch zeker geen voorkeursbehandeling?
Het is wel opmerkelijk dat Elens zestien maanden moest wachten voordat hij bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan de beurt was. De minister van VWS hoefde met zijn hoger beroep maar negen maanden te wachten. Krijgt de minister een voorkeursbehandeling? Moet de Raad van State iets repareren? De voorkeursbehandeling van de Staat bij het hoger beroep in de avondklok-zaak ligt nog vers in de herinnering.